Inleiding op de tekst over “Goud en haar relatie tot het zenuw- en klierstelsel", en "Historische beschouwing van therapeutisch gebruik van goud bij neurologische aandoeningen”

faraday's colloïdaal goudHieronder vindt u de weergave van de publicatie: “Gold and its relation to neurological/glandular conditions”, van Meridian Institute, researching the spirit-mind-body connection. De originele engelse tekst is verschenen in het International Journal of Neuroscience 2002, volume 112, pagina 31 – 53. De orginele tekst is geschreven door het Meridian Institute (Douglas G. Richard, Ph.D.., David L. McMillin, M.A., Eric A. Mein, M.D., Carl D. Nelson, D.C.). De hele publicatie kan op de site van Meridian Institute worden teruggevonden worden. De vertaling van deze tekst is van MultiWaveHealing.

N.B.: Deze informatie is bedoeld om gebruikt te worden voor overdracht van kennis. Informatie en uitspraken op deze website zijn geen onderwerp van onderzoek geweest door enige aan gezondheid gelieerde (wettelijke) autoriteit. Ze moeten daarom ook niet beschouwd worden als een in die zin erkend advies, als zodanig bedoeld of anderszins hieraan gelieerd. Alle teksten op deze website zijn puur informatief bedoeld. MultiWaveHealing stelt met nadruk dat op basis van of in verband met de informatie op deze website geen enkele claim op het gebied van gezondheid of aansprakelijkheid ontleend kan worden in welke (in)directe vorm dan ook. Zie ook onze disclaimer.

Samenvatting:

Ondanks de stijgende verkopen van goud-supplementen, en claims over hun voordelen voor het zenuwstelsel en klierstelsel, heeft goud weinig aandacht gekregen in de moderne medische literatuur, behalve dan als geneesmiddel voor reumatoïde arthritis. Echter, historisch gezien heeft goud een reputatie als therapeutische substantie die mensen helpt revitaliseren die leiden aan zenuw-aandoeningen; iets wat we tegenwoordig neurologische en psychische stoornissen noemen. Een terugblik op historische literatuur van goudgebruik in de 19e eeuw laat zien dat het gebruikt werd voor aandoeningen als depressie, epilepsie, migraine en problemen met het klierstelsel, als ook bij het wegblijven van de menstruatie en potentieproblemen. Het meest opmerkelijke gebruik van goud was bij een behandeling van alcoholisme, ontwikkeld door Leslie E. Keeley, M.D.
In de moderne medische literatuur zijn van goudhoudende medicijnen/ geneesmiddelen voor de behandeling van reumatoide arthritis soms ongustige neurotoxische bijwerkingen bekend. Er zijn ook een paar onderzoeken die een rol voor goud suggereren als een natuurlijk voorkomend sporenelement in de geslachtsklieren. Een beperkt recent onderzoek liet een mogelijk positief effect zien van goud op de cognitieve mogelijkheden (I.Q.).
Er is echter behoefte aan meer experimenteel en klinisch onderzoek naar de neurofarmacologie en de neurochemie van goud, en onderzoek naar de mogelijke rol van goud als een sporenelement.

Goud en haar relatie tot neurologische aandoeningen en aandoeningen van klieren:

Het hedendaags gebruik van goudhoudende medicijnen focust primair op reumatoïde arthritis, al is er enige recente aandacht voor ander gebruik van goud; zowel tegen ontstekingen, en voor nieuwe antikanker en antimicrobiale goudmedicijnen (Fricker, 1998). Anderzijds wordt goud in de gangbare medische wereld gezien als een metaal met een kleine biologische relevantie. Daar tegenover staan voordelen die gesuggereerd worden bij goudhoudende supplementen die (in de USA) verkrijgbaar zijn via gezondheidswinkels en internet; een breed toepassingsgebied van aandoeningen inclusief alcoholisme, depressie en klierfunctie wordt genoemd.
Maar is er enige steun voor een neurofarmacologisch effect van goud?

Er is slechts weinig hedendaags onderzoek naar deze toepassingen van goud verricht. Historisch gezien zijn er opmerkelijke toepassingen bekend van goud als revitaliserende substantie voor mensen die leiden aan zenuwaandoeningen, tegenwoordig bekend als neurologische en psychische afwijkingen zoals epilepsie en depressie.

Goodwin en Goodwin (1984) hebben in “the Journal of American Medical Assosiation” aandacht geschonken aan wat zij het “tomaat-effect” noemen; afwijzing van succesvolle behandelingen. Dit effect is vergelijkbaar met langdurige geloof dat tomaten giftig waren, ondanks bewijzen van het tegendeel. Het tomaat-effect staat in contrast met het placebo-effect; bij het placebo-effect zorgt een een positieve (maar onechte) respons ervoor dat behandelingen geaccepteerd werden, maar later schadelijk of nutteloos bleken te zijn. Het gebruik van goud door Goodwin en Goodwin is een voorbeeld van het tomaat-effect. De oorspronkelijke beweegreden achter het gebruik van goud voor behandeling van reumatoïde arthritis was haar effectiviteit als een antibioticum bij tubercolose (verondersteld werd toen dat reumatoïde arthritis een gerelateerde infectieziekte was).
Toen tegen 1945 de infectietheorie van reumatoïde arthritis verlaten werd, viel goudtherapie in ongenade, ondanks haar bewezen effectiviteit. “Goud begon haar eerdere populariteit pas terug te winnen toen de medische wereld zowel het bewijs van haar effectiviteit aanvaardde, als ook dat medici zelf hun onwetenheid omtrent hun onbekendheid met de werking van goud accepteerden. Het feit dat de manier waarop goud werkt nu niet bekend is, maakt het werkelijk een middel met onbekende achtergronden, maar dit is niet langer een belemmering voor het gebruik, want reumatoïde arthritis is een ziekte geworden waarvan de oorzaak niet bekend is” (p.2389).

Deze verhandeling is bedoeld om een vergelijkbare situatie voor goud en neurologische– en klierafwijkkingen te onderzoeken. Zowel de oorzaken van deze afwijkingen, als de werking van het goud zijn niet bekend; toch zijn er meldingen die wijzen op een mogelijke betrokkenheid van van nature voorkomend goud in het zenuw- en kliersysteem. Ook is er bewijs uit historische bronnen omtrent de mogelijke effectiviteit van goud bij behandeling van neurologische stoornissen.

Historische beschouwing van therapeutisch gebruik van Goud bij neurologische aandoeningen:

De therapeutisch waarde van goud is terug te vinden in zowel de oostere als de westerse tradities. Mahdihassen (1985) heeft het gebruik van goud in de oosterse tradities onderzocht. De chinezen waren de eersten die rood coloïdaal goud maakten als geneesmiddel uit de alchemie en bedoeld voor een lang leven. Het word alchemie stamt af van twee chinese woorden : Kim (goud) en Yeh (sap). Kimyeh (goudsap) kwam in de arabische taal terug als kimiya, en met het bepalend lidwoord “al”, het arabische woord voor rood, werd colloidal goud alkimiya, wat de westerse wereld het woord alchemie gaf. Het procedé voor vervaardiging van rood colloidal goud is tegenwoordig nog steeds in gebruik in India, en wordt onder de naam Swarna Bhasma (rood goud) voorgeschreven door Ayurvedische artsen voor verjonging en revitalisering op oudere leeftijd.

Er is recente wetenschappelijk onderbouwing voor tenminste één effect van oosterse goudpreparaten op het zenuwstelsel. Bajaj en Vohora (1998) bestudeerden de pijnstillende werking van goudpreparaten die gebruikt warden in Ayurveda en Unani-Tibb, twee indiase medische tradities. Twee gebrande goudpreparaten werden vergeleken met het moderne anti-artritisgeneesmidel auranofin bij ratten, met gebruik van vier typen schadelijke stimuli. Zowel beide Indiase geneesmiddelen als auranofin lieten pijnstilllende werking zien. De pijnstillende effecten van de twee Indiase geneesmiddelen zouden deels geblokkeerd kunnen zijn, door voorbehandeling met naloxone (een middel wat opiaten tegenwerkt); de werking van auranofin was hierdoor niet beperkt. De auteurs van het onderzoek denken dat dit de betrokkenheid van een mechanisme in de Indiase geneesmiddelen suggereert wat op opiaten of gelijkende stoffen inwerkt.

ParacelsusHet gebruik van goud in de westerse medische wereld voor behandelingen van het zenuwstelsel heeft ook een lange historie. De middeleeuwse alchemisten die net als hun oosterse tegenhangers waarschijnlijk voortborduurden op de tradities van de oosterse alchemie waren op zoek naar een vorm van goud die geconsumeerd kon worden; drinkbaar goud, het levenselixer. In de 16e eeuw beveelde Paracelsus goudpreparaten aan bij zijn behandelingen van epilepsie (Temkin, 1971). In het begin van de 17e eeuw was het voor alchemisten duidelijk mogelijk het oplosbare zout goud-trichloride te produceren (Higby, 1982). In het midden van de 17e eeuw, werd goud gebruikt als kalmeringsmiddel voor de zenuwen.
“Een goudsiroop kon gevonden worden in het nieuwe handboek voor medicijnen en werd aanbevolen door Nicolas Culpepper voor behandeling van kwalen. Verzoorzaakt door een afname van de vitale geestesgesteldheid, zoals melancholie, flauwtes, koorts en vallende ziekte (epilepsie)” (Fricker, 1996). Dit is opmerkelijk omdat het een categorie inhoudt die vandaag de dag neurologische / psychiatrische stoornissen wordt genoemd (bijvoorbeeld depressie, epilepsie).

In het begin van de 19e eeuw werd goud erkend als behandeling tegen syfillis, een ziekte die buiten andere ernstige symptomen ook dementie veroorzaakt. (al was het goud hiervoor niet erg effectief). In 1821 publiceerde de fransman J.A. Chrestien “Onderzoeken en observaties van het effect van goudpreparaten bij de behandeling van vele ziekten en specifiek bij syfyllis gerelateerde ziekten” (Niel & Chrestien 1821). Chrestien was een gerespecteerd arts in die tijd. Hij had een graad aan de universiteit van Montpellier en was lid van de koninklijke academie van Parijs, de koninklijke academie van geneeskunde in Madrid en vele andere geleerde genootschappen. Zijn interesse in goud ontstond door de waarneming dat het mildere bijwerkingen had dan kwik (de gangbare behandeling bij syfillis in die tijd). Hij was blijkbaar ook de eerste die opmerkte dat behandeling met goud soms effect had op vitaliteit, intellectuele vermogens, en stimulerend werkte op de klieren en het sexuele functioneren. Crestien en hen die hem volgden gebruikte trichloride als goudpreparaat.

In 1879 publiceerde James Compton Burnett een verhandeling over het gebruik van goud in geneesmiddelen. Burnett was arts, homeopaat en een zich profilerend auteur (met 27 geregistreerde boeken in de National Library of Medicine catalog). Burnett volgde het spoor van hedendaags gebruik van goud terug tot Chrestiens eerste boek in 1811, maar gaf ruimte aan mogelijke eerdere anderen. Hij stelde vast dat dat de inname van goud genoemd wordt in de bijbel (Exodus 32:20), en dat de chinezen het gebruikten in 2500 voor Christus, overeenkomstig Wiegleb’s boek “History of Alchemy” uit 1777. Hij volgde het gebruik bij een veelheid van aandoeningen of stoornissen, inclusief neurologische- en klierstoornissen zoals epilepsie, steriliteit, en ziekten van de baarmoeder tot aan de publicatie van “De Auri Tinctura sive Auro Potabili Vero, etc.” van Glauber in Amsterdam in 1651. Hij merkte ook op dat, “Hahnemann (Samuel Hahnemann, de grondlegger van de homeopathie) bijna 30 auteurs (van 1698-1730) noemde die goud loven als waardevolle remedie bij verschillende ziekten zoals melancholie” (p.91).

Volgens Burnett, was Chrestiens gebruik van goud in het begin tegengewerkt door de medische wereld, die gebruik van goud in medicijnen hadden opgegeven. Echter, na Chrestiens publicatie herwon goud haar populariteit. Burnett citeert Legrand’s (1828) verslag , “the medicinale eigenschappen van goud” waarin hij een overzicht maakt van 80 medici van die tijd die bekend waren geworden als “auralisten”, die het gebruik van goud onderzochten. Burnett vermeld: “goud is een opwekkend en stimulerend middel, de patiënten ervaren een onbeschrijfelijk gevoel van aangenaam welzijn, ze voelden zich lichter op de hand, zodat we kunnen zeggen dat goud vrolijk makende eigenschappen bezit. De intellectuele vermogens zijn meer werkzaam. Goud stond ook bekend om zijn erotische opwekkende eigenschappen. M. Legrand echter, verklaart dat hij goud niet als lustopwekker heeft gebruikt, maar verklaart wel dat het daarvoor met succes gebruikt werd (p. 49). Burnett verklaart eveneens: “sommigen zijn van mening dat goud tot de klasse der edele metalen behoort, zoals zilver en koper, die een krachtige invloed op het zenuwstelsel uitoefenen. Deze mening wordt uitgedragen door Vogt (Pharmaco-dynamik)” (p.57).

Burnett was ook goed op de hoogte van de giftige effecten van een hoge dosis goud. Hij presenteert zich voor als homeopaat, maar hanteerde een andere filosofie dan veel andere homeopaten. In de traditionele homeopatie, is de remedie een extreme sterke verdunning van een substantie, zo sterk dat niet eens een enkele molecuul overblijft. Het was Hahnemanns alternatief voor de “heldhaftige” medische aanpak, welke hoge, vaak giftige, doseringen met zich meebracht. Burnett nam de weg van het midden, overeenkomstig de aanpak van medici in de 20e eeuw. Hij had een voorkeur voor zwak verdunde oplossingen, als tegenhanger voor de hoge doseringen. Zijn aanbeveling was tussen de 1,95 en 5,85 mg per dag. Deze waardes liggen dicht bij het goudgehalte in de tegenwoordige antireumatische medicijnen. Het lijkt mogelijk dat Burnett een effectieve dosering voor goud had gevonden met een relatief lage giftigheid.

Aan het einde van de 19e eeuw en in de eerste helft van de 20e eeuw, is goud vermeld als behandeling voor zenuwstoornissen in bronnen varierend van medische teksten tot het eerste handboek van Merck.

Met betrekking tot de behandeling van astma wordt door Eichhorst (1886) de goud-zoutverbinding auronatrium chloratum genoemd, echter in verband met “nervous individuals”.

Potter beschrijft in 1894 in zijn Materia Medica, gebaseerd op de United States Pharmacopoeia (medisch naslagwerk) van 1890, het effect van een kleine dosis goud: “de goudzouten versterken de eetlust en de spijsvertering, stimuleren de hersenfunctie en produceren een merkbare mentale blijdschap, een gevoel van welzijn. Voortzetting van gebruik werkt bij zowel mannen als vrouwen lust opwekkend. Potter is ook op de hoogte van de bijwerkingen / giftige werking van te hoge doseringen, welke lijken op die van gebruik van kwik, inclusief “braakneigingen en overgeven, irritaties aan klieren, maag-darmonstekingen, mentale onbalans, stuipen, aanhoudende erectie bij mannen, trillen, verlamming”. Deze herkenning van beide soorten van effecten van goudgebruik is opmerkelijk, omdat verderop in dit verhaal de ongunstige effecten van goud besproken worden als een mogelijke indicator van gebieden die in het bijzonder gevoelig zijn voor de therapeutische effecten van lagere doseringen van goud.

Het handboek van Merck (1899) beschreef goud onder erotische stimuli (aphrodisiacs, p. 187), en ook Hare (1912) beschreef in in zijn “Text Book of Practical Therapeutics” de werking van goud (goud-natriumchloride) als een sterke sexuele stimulus.

Fomon (1920) beschrijft in zijn boek “ Medicine and the Allied Sciences”, in de sectie Materia Medica and Therapeutics: Agentia (werkzame (chemische) stoffen) die veranderingen veroorzaken, zoals goud (als chloride- of als natriumverbinding) “ stimuleert het zenuwstelsel”, “stimuleert de geslachtsorganen”, wordt gebruikt in behandelingen als lustopwekker, en is een geschikt alternatief bij chronische ziekten en bij de Keeley-kuur voor alcoholisme en opiumgebruik.

Eerst in 1942 werd in Stedman’s Practical Medical Dictionary (Garber 1942) melding gemaakt van goudbromide als toepassing voor epilepsie, hoofdpijn en als zenuw-kalmerend middel. Zowel goudchloride als goud-natriumverbindingen worden genoemd als een alternatief (een medicijn wat de gewenste verandering in het voedings- en herstelproces veroorzaakt , Dorland, 1908) en als een versterkend, opwekkend middel. Tot besluit vermeldt Stedman de Keeley-kuur of goudkuur; “een geheime methode voor behandeling van alcoholisme, waarover gezegd wordt dat er dan strychnine en goudchloride toegediend wordt”. In werkelijkheid, gebaseerd op Keeley’s eigen publicities (Keeley, 1897), is het onwaarschijnlijk dat strychnine een bestanddeel van de Keeley-kuur was.

Het meest interessante gebruik van goud in behandelingen is de goudkuur van Leslie E. Keeley, M.D. (1832-1900). Keeley’s grote ontdekking was dat de chloride van goud en natrium (vervaardigd door het mixen van goudchloride en natriumchloride een effectieve behandelwijze was voor verslavingen, inclusief morfine/opium en cocaineverslaving, als ook alcoholisme. In de 19e eeuw werd een verscheidenheid aan medicijnen toegepast in een poging om terugvalsyptomen te verminderen en verslavingen te genezen. De meeste toegepaste middelen, zoals atropine en strychnine, waren zo giftig dat ze van weinig nut waren. Zelfs goudchloride was te bijtend om in te nemen. Keeley bemerkte dat hij patiënten zorgvulig moest blijven volgen in verband met reacties met betrekking tot giftigheid van het preparaat. Hij ontdekte dat het mengen van goudchloride met natriumchloride plus een substantie die hij geheim hield, leidde tot een geneesmiddel/kuur tegen verslavingen die “dit rustig bereikt op een milde wijze, zonder enige schok of reactieve uitwerking.” (Keeley, 1897, p.82)

Keeley was goed op de hoogte van de geschiedenis van goud in geneesmiddelen; hij citeerde zeer vele onderzoekers die met goud hadden gewerkt in behandelingen van ziekten, inclusief syfilis en tubercolose, met vermelding van de problemen met goudvergiftiging (die zijn ontdekking had opgelost). Keeley kon uitstekend observeren. Bijvoorbeeld, gedurende het behandelen van verslavingen noteerde hij: “bij opium-patiënten wiens lichamen overdekt zijn met knobbeltjes, zweren, blaren en puisten als gevolg van het gif van de “drug” zijn opmerkelijke resultaten veroorzaakt door gebruik van goud. De wonden heelden snel en gingen weg, zelfs zonder gebruik van enig smeersel of toepassing op de plek zelf van wat dan ook” (p.84) . Goud-houdende medicijnen worden nu erkend als vervanger voor steroiden bij behandeling van ernstige huidaandoeningen (Thomas 1987).

In Keeley’s boek is een kopie ingevoegd van een hoofdartikel uit de Chicago Tribune van 13 februari 1894. Dit artikel bespreekt Keeley’s opmerkelijke getuigenis en citeert een dan recent overzicht van 1000 gevallen van wie meer dan 90% een langdurige genezing van hun verslavingen hadden bereikt. Ander bewijs van de doeltreffendheid van Keeley’s behandelingen met goud komt van de getuigenis van Clark (1893), die een gedetailleerde beschrijving van zijn eigen ervaringen in Keeley’s programma gaf, inclusief een historische bespreking van de Keeley League door Barclay (1864).

Higby (1982) citeert een schatting van tot 100.000 patiënten die door Keeley met goud behandeld zijn. Hij merkt op dat halverwege de jaren 1890 meer dan 30.000 voormalige patiënten van Keeley lid warden van clubs die waren “toegewijd waren aan de tweelingdoelen van wederzijdse hulp en het verspreiden van het evengelie van Dr. Keeley’s wonderbaarlijke goudbehandeling” (p.138). Helaas was Keeley’s exacte formule een goed bewaard geheim, en het gebruik van goud in behandeling van alcoholisme stopte bij het Keeley-instituut met zijn dood. Higby roept op tot meer historisch onderzoek naar de Keeley goudkuur, omdat Keeley wellicht meer medicinaal goud toediende dan wie dan ook daarvoor. Ondanks de afwezigheid van een formele wetenschappelijke studie, is Keeley’s succes bij het behandelen van verslavingen zoals alcohol en morfine een indrukwekkend historisch bewijs van de mogelijkheden van goud als zenuwkalmerend middel, zeker gezien het feit dat deze problemen erg moeilijk te behandelen zijn.

Het gebruik van goud als behandeling werd voortgezet in de jaren 40-45 van de vorige eeuw in het werk van Edgar Cayce. Goud werd toen niet alleen gebruikt voor behandeling van alcoholisme, maar voor een verscheidenheid van zenuw- en klieraandoeningen. Callan (1979) spreekt in het eerste redactioneel commentaar omtrent holistische geneesmiddelen in de “Jounal of the American Medical Assosiation” zijn waardering uit voor Cayce in verband met diens oorsprong van holistische geneesmiddelen in Amerika. Cayce volgde de filosofie die Barnett gebruikte; heel lage doseringen (minder dan 1 mg) goudchloride oraal innemen. Het goud was beschermd/ gebufferd met natriumbicarbonaat of natriumbromide, waarschijnlijk om de kans of giftigheid te beperken. Hoewel er getuigenissen waren die de doeltreffendheid van Cayce’s behandeling (Cayce 1993), waren er destijds geen begeleidende gecontroleerde onderzoeken naar het gebruik van goud.

Negentiende eeuwse microscoop-onderzoekers hebben ook een toepassing van goud ontdekt tijden het onderzoeken van het zenuwstelsel. Goudzouten zijn gebruikt bij neurologische markering voor lichtmicroscopie sinds Cohnheim in 1866 (Clark, 1983). Ramon y Cajal (1995) merkt op dat Gerlach in 1871 goudchloride gebruikte voor markering en in staat was het onderscheid tussen wit en grijs te vergroten in secties, en zo een niet eerder voorgekomen graad van contrast verkreeg. Gurr (1962) beschrijft verschillende vormen van markering met goudchloride bij microscopisch onderzoek bij hedendaags gebruik.

De affiniteit van goud met het zenuwstelsel en de betekenis hiervan bij de behandeling van zenuw-afwijkingen werd opgemerkt door Keeley (1897): “Het gebruik van goud door een expert op het gebied van weefselleer (histologist) om microscopische zenuwen te ontwikkelen houdt misschien een verband in met zenuwen die een voorkeur hebben voor dat metaal. Het gebruik ervan in een oplossing laat zenuwen zien die anders niet zichbaar geweest waren” (p.82).

Taylor (1985) merkte in een onderzoek naar het therapeutisch gebruik van van sporenelementen bij neurologische/ psychiatrische afwijkingen het volgende op: terwijl metaalverbindingen al vele eeuwen toegediend worden, is de wetenschappelijke basis voor behandeling met sporenelementen begonnen met het gebruik van goudverbindingen; in eerste instantie bij tubercolose-patienten en later bij mensen met reumatische arthritis. Taylor brengt naar ook ander belangrijk gebruik van sporenelementen naar voren inclusief “het centraal zenuwstelsel waar het gebruik van lithium spectalucaire resultaten laat zien bij behandeling van affectieve en andere afwijkingen”. Lithiumcarbonaat is een eenvoudig metaalzout met een groot effectief bereik; hetzelfde kan mogelijk zijn voor goudzouten. Het is interessant vast te stellen dat het eerste gebruik van lithium in medicijn in de 19e eeuw lithiumbromide was; goudbromide werd ook gebruikt bij epilepsie (Scott, 1992).

Om de relevantie van gebruik van goud in de geschiedenis samen te vatten, is het duidelijk dat er een lange traditie is van gebruik van goud voor zenuwkalmering. Maar er vonden in die tijd geen klinische onderzoeken plaats in verschillende centra; dit is een meer hedendaags fenomeen. Er waren destijds alleen observaties en rapporten van individuele gevallen . Keeley’s werk steekt hier in dit verband boven uit, maar er is geen wetenschappelijke steun voor zijn claims, zoals bij de meeste 19e eeuwse geneesmiddelen zijn er alleen persoonlijke ervaringen/ testimonials. Desondanks kan dit werk gezien worden als een bron van vooronderstellingen/ hypotheses die getest kunnen worden met de hedendaagse methodes.

Toen in de 20e eeuw geneesmiddelen ontwikkeld werden, verdween goud uit de medische handboeken, behalve in het geval van reumatoïde arthritis. Forestier (1935) toonde de effectiviteit van goud bij reumatoïde arthritis, hoewel de populariteit van goud en het geloof in haar effectiviteit aan schommelingen onderhevig was. (Goodwin & Goodwin, 1984). Het blijkt dat er geen vroege 20e eeuwse literatuur is over de effectiviteit van goud bij gebruik voor neurologische of klier-aandoeningen; noch voor noch tegen gebruik van goud. De mogelijke biologische rol van goud als een natuurlijk voorkomend sporenelement was tot voor kort al helemaal niet onderzocht.

U leest de (engelstalige) tekst op de website van Meridian Institute.

N.B.:
Deze informatie is bedoeld om gebruikt te worden voor overdracht van kennis. Informatie en uitspraken op deze website zijn geen onderwerp van onderzoek geweest door enige aan gezondheid gelieerde (wettelijke) autoriteit. Ze moeten daarom ook niet beschouwd worden als een in die zin erkend advies, als zodanig bedoeld of anderszins hieraan gelieerd. Alle teksten op deze website zijn puur informatief bedoeld. MultiWaveHealing stelt met nadruk dat op basis van of in verband met de informatie op deze website geen enkele claim op het gebied van gezondheid of aansprakelijkheid ontleend kan worden in welke (in)directe vorm dan ook. Zie ook onze disclaimer.


Literatuurverwijzingen

Abraham, G. E. (1996). Management of rheumatoid arthritis: rationale for the use of colloidal metallic gold. Torrance, CA: Optimox Corporation. Abraham, G. E., & Himmel, P. B. (1997). Management of rheumatoid arthritis: rationale for the use of colloidal metallic gold. Journal of Nutritional and Environmental Medicine, 7, 295-305. Abraham, G. E., McReynolds, S. A., & Dill, J. S. (1998). Effect of colloidal metallic gold on cognitive functions: a pilot study. Frontier Perspectives, 7, 39-41. Alexiou, D., Grimanis, A. P., Grimani, M., Papaevangelou, G., Koumantakis, E., & Papadatos, C. (1977). Trace elements (zinc, cobalt, selenium, rubidium, bromine, gold) in human placenta and newborn liver at birth. Pediatric Research, 11, 646-648. Anderson, C. W. N., Brooks, R. R., Stewart, R. B., & Simcock, R. (1998). Harvesting a crop of gold in plants. Nature, 395, 553-4. Atkins, H. L., Lambrecht, R.M., Wolf, A.P., Ansari, A. N., & Guillaume, M. (1975). Distribution of various labled thioglucoses in rodents. Radiology, 115, 723-5. Bajaj, S., & Vohora, S. B. (1998). Analgesic activity of gold preparations used in Ayurveda & Unani-Tibb. Indian Journal of Medical Research, 108, 104-11. Barclay, G. A. (1964). The Keeley League. Journal of the Illinois State Historical Society, 57, 341-365. Belt, E. A, & Kaarela, K. (1998). Gold and ring finger [letter]. Annals of Rheumatic Disease, 57, 323. Bernstein, I. L., Bernstein, D.I., Dubb, J. W., Faiferman, I., & Wallin, B. (1996). A placebo-controlled multicenter study of auranofin in the treatment of patients with corticosteroid-dependent asthma. Auranofin Multicenter Drug Trial. Journal of Allergy and Clinical Immunology, 98, 317-24. Blackwell, T. S., & Gossage, J. R. (1995). Gold pulmonary toxicity in a patient with a normal chest radiograph. Southern Medical Journal, 88, 644-6. Blancas, R., Moreno, J. L., Martin, F., de la Casa, R., Onoro, J.J., & Gomez, V. (1998). Alveolar-interstitial pneumopathy after gold-salts compounds administration, requiring mechanical ventilation. Intensive Care Medicine, 24, 1110-2. Blech, W., Bierwolf, B., Weiss, I., & Ziegler, M. (1986). In vitro and in vivo effect of gold thioglucose on the insulin- and glucagon-secretion of the isolated perfused rat pancreas. Biomedical Biochim Acta, 45, 507-22. Bloch, M. (1971). The royal touch. New York: Dorset Press. Bolosiu, H. D. (1998). Protective effect of gold rings and rheumatoid arthritis [letter]. Annals of Rheumatic Disease, 57, 323. Burnett, J. C. (1879). Gold as a remedy in disease, notably in some forms of organic heart disease, angina pectoris, melancholy, tedium vitae, scrofula, syphilis, skin disease, and as an antidote to the ill effects of mercury. London: Gould. Callan, J. P. (1979). Editorial. Journal of the American Medical Association, 241, 1156. Cayce E. (1993). The complete Edgar Cayce readings on CD-ROM. Virginia Beach, VA: A.R.E. Press. Chipman, J. J., Boyar, R. M., Fink, C. W. (1981). Anterior-pituitary adrenal function of gold-treated patients with juvenile rheumatoid arthritis. Journal of Rheumatology, 9, 63-68. Clark, C. S. (1895). The perfect Keeley cure. Milwaukee: C. S. Clark. Clark, G., Kasten, F. H. (1983). History of staining. Baltimore: Williams and Wilkins. Dalziel, K., Going, G., Cartwright, P. H., Marks, R., Beveridge, G. W., & Rowell, N. R. (1986). Treatment of chronic discoid lupus erythematosus with an oral gold compound (auranofin). British Journal of Dermatology, 115, 211-216. Dorland, W. N. (1908). The American illustrated medical dictionary. Philadelphia: W.B. Saunders Company. Eichhorst, H. (1886). Handbook of practical medicine. Volume 1. Diseases of the circulatory and respiratory apparatus. New York: William Wood and Company. El-Yazigi, A., Al-Saleh, I., & Al-Mefty, O. (1984). Concentrations of Ag, Au, Bi, Cd, Cu, Pb, Sb, and Se in cerebrospinal fluid of patients with cerebral neoplasms. Clinical Chemistry, 30, 1358-1360. El-Yazigi, A., Kanaan, I., Martin, C. R., & Siqueira, E. B. (1990). Cerebrospinal fluid content of manganese, platinum and strontium in patients with cerebral tumor, leukemia, and other noncerebral neoplasms. Oncology, 47, 385-388. Erhardt, R., Fischer, U., Fischer, B., & Kern, I. (1978). Cerebro-organic syndrome during gold therapy. Possible correlation between gold therapy in chronic seronegative polyarthritis and the appearance of a cerebro-organic syndrome. A case contribution. Fortschritte Der Medizin, 96, 581-5. Fam, A. G., Gordon, D. A., Sarkozi, J., Blair, G. R., Cooper, P. W., Harth, M., & Lewis, A. J. (1984). Neurologic complications associated with gold therapy for rheumatoid arthritis. Journal of Rheumatology, 11, 700-6. Fomon, S. (1920). Medicine and the allied sciences. Volume III. New York: D. Appleton and Company. Forestier, J. (1935). Rheumatoid arthritis and its treatment by gold salts. Journal of Laboratory and Clinical Medicine, 20, 827-840. Fricker, S. P. (1996). Medical uses of gold compounds: past, present and future. Gold Bulletin, 29, 53-60. Fricker, S. P. (1998). 4th International conference on gold and silver in medicine. Gold Bulletin, 31, 103-104. Garber, S. T. (1942). Stedman's practical medical dictionary. Baltimore: Williams & Wilkins. Gooddy, W., Williams, T. R., & Nicholas, D. (1974). Spark-source mass spectrometry in the investigation of neurological disease. I. Multi-element analysis in blood and cerebrospinal fluid. Brain, 97, 327-336. Goodman, A. G., Rall, T. W., Nies, A. S., & Taylor P. (1990). Goodman and Gilman's The pharmacological basis of therapeutics. New York: Pergamon Press. Goodwin, J. S., & Goodwin, J. M. (1985). The tomato effect. Rejection of highly efficacious therapies. Journal of the American Medical Association, 251, 2387-90. Gulliford, M. C., Archard, N. P., van't Hoff, W. (1985). Gold encephalopathy. British Medical Journal (Clinical Research Edition), 290(6483):1744. Gurr, E. (1962). Staining. Baltimore: Williams and Wilkins. Hagenfeldt, K., Landgren, B. M., Plantin, L. O., & Diczfalusy, E. (1977). Trace elements in the human endometrium and decidua. Acta Endocrinologica, 85, 406-414. Hare, H. A. (1912). A text book of practical therapeutics. 14th edition. Philadelphia: Lea & Febiger. Higby, G. J. (1982). Gold in medicine: a review of its use in the West before 1900. Gold Bulletin, 15, 130-140. Hill, C., Pile, K., Henderson, D., & Kirkham, B. (1995). Neurological side effects in two patients receiving gold injections for rheumatoid arthritis. British Journal of Rheumatology, 34, 989-90. Hopper, D. L., & Satterlee, D. G. (1984). Effect of bipiperidyl mustard and gold thioglucose on the hypothalamus and growth of the hatchling chick and duckling. British Poultry Science, 25, 77-82. Kanabrocki, E., Case, L. F., Graham, L. A., Fields, T., Oester, Y. T., & Kaplan, E. (1968). Neutron-activation studies of trace elements in human fingernails. Journal of Nuclear Medicine, 9, 478-481. Kauf, E., Wiesner, W., Niese, S., & Plenert, W. (1984). Zinc, copper, manganese and gold content of the hair of infants. Acta Paediatrica Hung, 25, 299-307. Kean, W. F., Forestier, F., Kassam, Y., Buchanan, W. W., & Rooney, P. J. (1985). The history of gold therapy in rheumatoid disease. Seminars in Arthritis and Rheumatism, 14, 180-186. Keeley, L. E. (1897). Opium: Its use, abuse and cure. Chicago, IL: The Banner of Gold, Co. [Reprint New York: Arno Press; 1981.] Klinkhoff, A. V., & Teufel, A. (1995). How low can you go? Use of very low dosage of gold in patients with mucocutaneous reactions. Journal of Rheumatology, 22, 1657-1659. Korholz, D., Nurnberger, W., Gobel, U., & Wahn, V. (1988). Gold-induced systemic lupus erythematosus. Monatsschrift Kinderheilkd, 136, 644-6. Leake, C. D. (1975). An historical account of pharmacology to the twentieth century. Springfield, IL: Charles C. Thomas. Liebfarth, J. H., & Persellin, R. H. (1981). Mechanisms of action of gold. Agents and Actions, 11, 458-472. Locke, L. M., & Smith, D. M. (1985). Forty-seven years experience with gold therapy in 1,019 rheumatoid arthritis patients. Seminars in Arthritis and Rheumatism,14, 238-246. Mahdihassan, S. (1985). Cinnabar-gold as the best alchemical drug of longevity, called Makaradhwaja in India. American Journal of Chinese Medicine, 13, 93-108. Mahler, D.J., Scott, A. F., Walsh, J.R., & Haynie, G. (1970). A study of trace metals in fingernails and hair using neutron activation analysis. Journal of Nuclear Medicine, 11, 739-742. McAuley, D. L., Lecky, B. R., & Earl, C. J. (1977). Gold encephalopathy. Journal of Neurology, Neurosurgery, and Psychiatry, 40, 1021-1022. Merck's 1899 Manual of the Materia Medica. New York: Merck & Co. [Reprint 1999] Mertz, W. (1998). Review of the scientific basis for establishing the essentiality of trace elements. Biological Trace Element Research, 66, 185-91. Mulherin, D. M., Struthers, G. R., & Situnayake, R. D. (1997). Do gold rings protect against articular erosion in rheumatoid arthritis? Annals of Rheumatic Disease, 56, 497-499. Niel, J. G., Chrestien, J. A. (1821). Recherches et observations sur les effets des preparations d'or du dr. Chrestien dans le traitement de plusieurs maladies, et notamment dans celui des maladies syphilitiques. Paris, Gabon: J. A. Chrestien. Nielsen, F. H. (1985). The importance of diet composition in ultratrace element research. Journal of Nutrition, 115, 1239-47. Nielsen, F. H. (1990). New essential trace elements for the life sciences. Biological Trace Element Research, 26-27, 599-611. Nierop, G., Gijzel, W. P., Bel, E. H., Zwinderman, A. H., & Dijkman, J. H. (1992). Auranofin in the treatment of steroid dependent asthma: a double blind study. Thorax, 47, 349-54. Perry, R. P., & Jacobsen, E. S. (1984). Gold induced encephalopathy: case report. Journal of Rheumatology, 11, 233-234. Polak, J. M., & Varndell, I. M. (Eds). (1984). Immunolabeling for electron microscopy. New York: Elsevier. Potter, S. O. L. (1894). A compend of materia medica, therapeutics, and prescription writing, with especial reference to the physiological actions of drugs. Sixth Edition 1902. Philadelphia: P. Blakiston's Sons & Co. Ramon y Cajal, S. (1995). Histology of the nervous system. New York: Oxford Uniersity Press. Ryan, M., & Baumann, R. J. (1999). Use and monitoring of bromides in epilepsy treatment. Pediatric Neurology, 21, 523-528. Schlumpf, U., Meyer, M., Ulrich, J., & Friede, R. L. (1983). Neurologic complications induced by gold treatment. Arthritis and Rheumatism, 26, 825-831. Scott, D. F. (1992). The first use of lithium [letter]. British Journal of Psychiatry,160, 709-10. Skandhan, K. P., & Abraham, K. C. (1984). Presence of several elements in normal and pathological human semen samples and its origin. Andrologia, 16, 587-588. Speight, T. M., & Holford, N. H. G. (1997). Avery's drug treatment. 4th Edition. Philadelphia: Adis International. Taylor, A. (1985). Therapeutic uses of trace elements. Clinical Endocrinology and Metabolism, 14, 703-724. Temkin, O. (1971). The falling sickness. A history of epilepsy from the Greeks to the beginnings of modern neurology. Baltimore: Johns Hopkins Press. Thomas, I. (1987). Gold therapy and its indications in dermatology. Journal of the American Academy of Dermatology, 16, 845-854. Usuba, Y., Aiba, S., Hashimoto, K., Tanita, Y., & Sakai, K. (1989). A fatal case of pemphigus vulgaris with interstitial pneumonia occurring during gold therapy. Nippon Hifuka Gakkai Zasshi, 99, 725-730. Vernay, D., Dubost, J. J., Thevenet, J. P., Sauvezie, B., & Rampon, S. (1986). "Choree fibrillaire de Morvan" followed by Guillain-Barre syndrome in a patient receiving gold therapy [letter]. Arthritis and Rheumatism, 29, 1413-1414. Warren, H. V. (1989). Geology, trace elements and health. Social Science and Medicine, 29, 923-926. Weatherall, M. (1993). Drug therapies. In Bynum, W. F., & Roper, R. Eds. Companion encyclopedia of the history of medicine. NY: Routledge, pp. 915-938. Weisman, M. H., Albert, D., Mueller, M. R., Zvaifler, N. J., Hesketh, S. A., & Shragg, G. P. (1983). Gold therapy in patients with systemic lupus erythematosus. American Journal of Medicine, 75, 157-164. Weiss, J. J., Thompson, G. R., & Lazaro, R. (1982). Gold toxicity presenting as peripheral neuropathy. Clinical Rheumatology, 1, 285-289.

navbar home contact colloïdaal goud colloïdaal zilver reiki super wave oscillator kirlian ionisch garantie

is there anybody out there ?